Gemeenschappelijke bepalingen inzake bijslagen voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers en voor wezen
1. De bijslagen in de zin van de artikelen 77, 78 en 78bis worden volgens de overeenkomstig deze artikelen bepaalde wettelijke regeling, door en voor rekening van het met de uitvoering van die wettelijke regeling belaste orgaan verleend, alsof de pensioen- of rentetrekker, of de overledene uitsluitend aan de wettelijke regeling van de bevoegde Staat onderworpen was geweest.
Echter:
a) indien deze wettelijke regeling bepaalt dat het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht opbijslagen afhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering, van arbeid, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen, wordt deze tijdsduur, eventueel met inachtneming van artikel 45, respectievelijk 72, vastgesteld;
b) indien deze wettelijke regeling bepaalt, dat het bedrag der bijslagen wordt berekend opgrond van het pensioenbedrag, of afhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering, dan wordt het bedrag dezer bijslagen berekend opgrond van het overeenkomstig artikel 46, lid 2, vastgestelde theoretische bedrag.
2. Ingeval de toepassing van de in artikel 77, lid 2, onder b), ii), en artikel 78, lid 2, onder b), ii), neergelegde regel er, bij gelijke duur van de tijdvakken, toe leidt, dat meer dan een Lid-Staat bevoegd is, worden de bijslagen in de zin van artikel 77 respectievelijk artikel 78 en artikel 78bis , toegekend overeenkomstig de wettelijke regelingen van die van deze Lid-Staten waaraan de rechthebbende of overledene het laatst onderworpen was.
3. De aanspraken op de bijslagen, verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving of krachtens lid 2 en krachtens de artikelen 77, 78 en 78bis , worden geschorst, indien voor de kinderen krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat op grond van verrichte beroepswerkzaamheden recht op gezins- of kinderbijslagen bestaat. In dat geval worden de betrokkenen als gezinsleden van een werknemer of zelfstandige beschouwd.